“Oprechtheid en liefde zullen haat overwinnen.”
– ‘Abdu’l-Bahá
– ‘Abdu’l-Bahá
Op dit moment worden vooral bahá’ís in Iran, Jemen en Qatar vervolgd. Het Bureau Public Affairs overlegt namens de Nederlandse bahá’í-gemeenschap met de overheid en andere nationale actoren om aandacht te krijgen voor deze vervolgingen.
De bahá’í-gemeenschap vormt de grootste niet-islamitische religieuze minderheid van Iran. Ondanks dat de bahá’ís vrede nastreven en zich niet met de politiek van het land bemoeien, worden de bahá’ís daar sinds het ontstaan van het Bahá’í-geloof in het midden van de 19e eeuw vervolgd.
Met de Islamitische Revolutie van 1979 werd de vervolging van de bahá’ís in Iran geïntensiveerd. Zo werden tussen 1978 en 1998 zo’n 200 bahá’ís vermoord, en duizenden anderen werden gevangengezet en gemarteld. Hoewel minder zichtbaar dan in die tijd, zijn de mensenrechtenschendingen tegen de bahá’ís in volle gang doorgegaan. Bahá’ís worden onderworpen aan ondervragingen en arrestaties, hun huizen en bedrijven worden binnengevallen, spullen worden in beslag genomen. Ook is het de afgelopen jaren een aantal keren voorgekomen dat land van bahá’ís in beslag werd genomen en onteigend met als reden dat het eigenaarschap illegaal is vanwege de religie van de eigenaars. Zo werd land van boeren in Ivel onteigend, en meer recent ook geïrrigeerd boerenland in Kataa. Bahá’ís mogen in geen enkele overheidsfunctie werkzaam zijn en worden daarbij uitgesloten van een heleboel andere beroepen. Bahá’ís mogen niet aan de universiteit studeren en zijn doelwit van een voortdurende lastercampagne gestuurd en ondersteund door staatgesponsorde media.
Alle pogingen van de bahá’ís om deze situatie te bespreken met de Iraanse overheid hebben niet tot enige verbetering in de situatie geleid. Daarom vertegenwoordigt ons bureau mede de bahá’ís van Iran.
De afgelopen jaren is er ook in Jemen sprake van vervolgingen tegen de bahá’ís door de autoriteiten in Sana’a. In juli 2020 werden zes bahá’ís, dhr. Hamed bin Haydara, dhr. Waleed Ayyash, dhr. Akram Ayyash, dhr. Kayvan Ghadri, dhr. Badiullah Sanai en dhr. Wael al-Arieghie, vrijgelaten door de Houthi-autoriteiten. Jarenlang hadden onafhankelijke mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties, VN-organen, de internationale gemeenschap en mensenrechtenactivisten van over de hele wereld de Houthi-autoriteiten verzocht om vrijlating van deze bahá’ís. Dhr. Haydara werd voor het eerst in 2013 gearresteerd, dhr. Ghaderi in 2016 en de overige vier bahá’ís in 2017. De bahá’ís zijn onschuldig van de aanklachten tegen hen. Na hun vrijlating moesten zij Jemen verlaten; dit was een voorwaarde voor hun vrijlating.
Op dit moment worden vierentwintig bahá’ís vervolgd, waaronder de zes eerder vrijgelaten bahá’ís. Hun wordt nu verweten dat zij voortvluchtig zijn, ondanks dat zij door de Houthi-autoriteiten het land zijn uitgestuurd. Op hen is druk uitgeoefend om bij de zittingen aanwezig te zijn, wetende dat als zij dat zouden doen zij onmiddellijk terug de gevangenis in zouden moeten.
Deze ontwikkelingen laten zien dat de situatie van de bahá’ís in Jemen geenszins verbeterd is.
Ook de ontwikkelingen in Qatar baren de internationale bahá’í-gemeenschap grote zorgen. De bahá’ís worden daar al minimaal 60 jaar gediscrimineerd vanwege hun geloof. Recentelijk worden bahá’ís door de Qatari autoriteiten op een zwarte lijst gezet en vervolgens gedeporteerd. In sommige gevallen worden mensen die al generaties lang in Qatar woonachtig zijn het land uit gezet. Zij krijgen hiervoor geen duidelijke reden te horen, ze kunnen het land daarna niet meer in en zelfs niet meer hun familie en vrienden bezoeken.