Onrechtvaardige gevangenisstraf van een maand van Qatarese bahá’ís eindigt: nu moet zijn strafblad worden gezuiverd

De ongegronde aanklacht tegen Remy Rowhani en zijn onterechte gevangenschap benadrukken de systematische discriminatie van de bahá’í-gemeenschap in Qatar.

DEN HAAG, 24 januari 2025 – Na een maand van onrechtvaardige en willekeurige opsluiting, waarbij hij ernstig ziek werd terwijl hij in hechtenis zat, werd de heer Remy Rowhani op 24 januari 2025 vrijgelaten uit de gevangenis in Qatar. Hij werd op 23 december 2024 aangehouden op de internationale luchthaven Hamad in Doha en gevangengezet vanwege zijn Bahá’í-geloof.

Na een maand van onrechtvaardige en willekeurige gevangenschap, waarbij hij ernstig ziek werd tijdens zijn gevangenschap, werd de heer Remy Rowhani op 24 januari 2025 vrijgelaten uit de gevangenis in Qatar

De Bahá’í International Community (BIC) spreekt haar diepe ontzetting uit over de ongegronde en onterechte opsluiting van de heer Rowhani, een zeer gerespecteerd burger van Qatar, die zijn land tientallen jaren met onderscheiding heeft gediend. Hij was directeur van het regionale kantoor van de Internationale Kamer van Koophandel in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, gevestigd in Doha, en is ook een vooraanstaand lid van de bahá’í-gemeenschap, als voorzitter van de Nationale Raad van de Bahá’ís van Qatar, een vrijwillige functie die voorziet in de spirituele en administratieve behoeften van de bahá’í-gemeenschap.

“De onterechte gevangenneming van deze bahá’í markeert een ernstige escalatie in de voortdurende discriminatie van de hele bahá’í-gemeenschap in Qatar,” zegt Saba Haddad, vertegenwoordiger van de BIC bij de Verenigde Naties. “Deze daad vormt meer bewijs van de inspanningen van de Qatarese autoriteiten om de gemeenschap haar fundamentele rechten te ontzeggen.”

De gevangenisstraf van de heer Rowhani was het gevolg van een vooringenomen rechtszaak die in april 2021 bij verstek werd uitgesproken en die later in mei 2022 door een hof van beroep werd bevestigd. De heer Rowhani werd tijdens de hele procedure een eerlijk proces ontzegd. De aanklachten tegen hem waren ongegrond en zonder bewijs, en waren gericht tegen zijn vrijwillige dienstbaarheid namens de bahá’í-gemeenschap, een dienstbaarheid die werd uitgevoerd met het volle medeweten van de Qatarese autoriteiten.

De zaak en de daaropvolgende behandeling zijn exemplarisch voor een breder patroon van systematische discriminatie en mensenrechtenschendingen tegen de bahá’í-gemeenschap in Qatar – een patroon dat al tientallen jaren aanhoudt.

De schendingen omvatten gedwongen scheiding van gezinnen, uitzetting uit onderwijsinstellingen, discriminatie op het werk en het weigeren van “goed gedrag”-certificaten (waardoor mensen niet in aanmerking komen voor een baan), de vernietiging en ontheiliging van de bahá’í-begraafplaats in Doha en gevallen van onmiddellijke deportaties en het op een zwarte lijst plaatsen zonder transparantie over het proces of onderliggende  rechtvaardiging.

“De Qatarese autoriteiten gebruiken deze ondoorzichtige administratieve processen als een vijgenblad om hun intolerantie tegenover de bahá’ís en de religieuze uitwissing van deze gemeenschap te verbergen, maar dit houdt niemand voor de gek,” zegt dr. Haddad. “Het patroon van gerichte acties tegen de bahá’ís is duidelijk en voor iedereen zichtbaar en kan niet langer getolereerd worden.”

“Dergelijke flagrante mensenrechtenschendingen zijn in tegenspraak met de toezeggingen die Qatar heeft gedaan over diversiteit en inclusie in haar grondwet en internationale verplichtingen,” voegt dr. Haddad eraan toe. “En ze leggen een schril contrast bloot tussen religieuze vooroordelen in Qatar en de positieve stappen die elders in de regio worden genomen om diversiteit, pluralisme en openheid te omarmen. De bahá’í-gemeenschap in Qatar – en vervolgens de internationale bahá’í-gemeenschap – heeft alle mogelijkheden uitgeput om deze kwesties met de autoriteiten op te lossen. Toch blijven de bahá’ís erop gebrand om een constructieve dialoog met de Qatarese autoriteiten aan te gaan om een einde te maken aan de discriminatie waarmee bahá’ís in Qatar worden geconfronteerd en om misverstanden uit de weg te ruimen.”

De BIC roept de autoriteiten van Qatar op om:

  • Het strafblad van de heer Remy Rowhani zuiveren;
  • Een officiële regeringsverbindingspersoon aan te stellen voor de bahá’ís in Qatar;
  • Alle vormen van discriminatie tegen de bahá’ís in Qatar te stoppen en te garanderen dat bahá’ís niet langer willekeurig op een zwarte lijst worden geplaatst, oneerlijk worden uitgewezen of systematisch worden uitgesloten.

Het aanpakken van deze onrechtvaardigheden is essentieel om Qatars verbintenissen inzake mensenrechten na te komen en te zorgen voor een samenleving die diversiteit respecteert en viert.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:

  • Bani Dugal, Principal Representative, New York, bdugal@bic.org, +19143293020 (Engels))
  • Saba Haddad, Representative, Geneva, shaddad@bic.org, +41783082219 (Engels & Arabisch)
  • Karlijn van der Voort, Woordvoerder Nederlandse Bahá’í-gemeenschap, karlijn.vandervoort@bahai.nl, 06 41044872 (Nederlands & Engels).

Bron: https://www.bic.org/news/qatari-bahais-unjust-month-long-prison-sentence-ends-now-his-record-must-be-cleared