BIC verzoekt VN-lidstaten Irans schending van bahá’í-rechten aan de orde te stellen in aanloop naar de Universal Periodic Review

DEN HAAG, 16 januari 2025 – De Bahá’í International Community (BIC)  roept alle lidstaten van de Verenigde Naties op om de Islamitische Republiek Iran verantwoordelijk te houden voor zijn voortdurende en systematische schendingen van de rechten van de bahá’í-gemeenschap tijdens de komende Universal Periodic Review (UPR) van de VN-Mensenrechtenraad in Genève. De zitting is gepland op 24 januari en is de vierde UPR-beoordeling van Iran, waarbij de mensenrechtensituatie van het land onder de loep wordt genomen.

Het UPR-proces – een mechanisme van collegiale toetsing dat valt onder de Mensenrechtenraad – biedt lidstaten de gelegenheid om elkaars mensenrechtenpraktijken te beoordelen en aanbevelingen te doen. Ondanks het feit dat Iran tijdens zijn laatste evaluatie in 2019 talrijke aanbevelingen heeft aanvaard, heeft het geen zinvolle stappen ondernomen om de vervolging van bahá’ís, de grootste niet-islamitische religieuze minderheid in het land, aan te pakken. In plaats daarvan zijn de mensenrechtenschendingen tegen bahá’ís toegenomen, wat een flagrante minachting voor internationale verplichtingen onderstreept.

“We roepen alle VN-lidstaten op om hun verantwoordelijkheid voor de mensenrechten serieus te nemen en de behandeling van bahá’ís door Iran tijdens het komende UPR-proces te veroordelen,” zegt Simin Fahandej, vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties voor de BIC. “Elke lidstaat heeft een morele verantwoordelijkheid om de principes van mensenrechten en vrijheid van geloof hoog te houden. Dit is een cruciaal moment om krachtig stelling te nemen tegen de religieuze discriminatie die Iran oplegt en om de rechten van de bahá’ís in het land te steunen, om te laten zien dat de wereld niet zal toekijken hoe Iran een hele gemeenschap verstikt enkel en alleen vanwege hun geloof.”

“De vervolging van bahá’ís in Iran is niet alleen een schending van de mensenrechten, maar ook een smet op het geweten van de Islamitische Republiek,” zegt mevrouw Fahandej. “Ondanks herhaalde oproepen om verantwoording af te leggen, blijft Iran zijn onderdrukking van deze vreedzame gemeenschap escaleren. We dringen er bij de VN-lidstaten op aan om de UPR te gebruiken als platform om tastbare veranderingen te eisen.”

De voormalige Speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging noemde de vervolging van de bahá’ís een van de “meest extreme manifestaties van religieuze vervolging in de wereld van vandaag” en karakteriseerde het als een vervolging van “de wieg tot het graf”. In een nieuw rapport van Human Rights Watch wordt dit omschreven als een “misdaad tegen de menselijkheid van vervolging”. De bahá’ís in Iran worden al meer dan 45 jaar systematisch vervolgd. Ze worden verbannen van universiteiten en openbare banen, worden routinematig willekeurig gearresteerd en gevangengezet en worden dagelijks geconfronteerd met inbeslagname van eigendommen, vernieling van begraafplaatsen en een groot aantal andere mensenrechtenschendingen.  

De vervolging van bahá’ís in Iran: Toenemende vervolging

De Bahá’í-gemeenschap in Iran heeft nog steeds te maken met uitgebreide discriminatie en vervolging, waaronder willekeurige arrestaties, inbeslagname van eigendommen, ontzegging van toegang tot hoger onderwijs en werkgelegenheid, en door de staat geleide haatpropaganda. Deze systematische onderdrukking begon met de Islamitische Revolutie van 1979 en werd versterkt en gecodificeerd door een memorandum uit 1991 van de Islamitische Hoge Revolutionaire Culturele Raad, bekrachtigd door de Iraanse Opperste Leider Ayatollah Ali Khamenei, waarin het discriminerende beleid tegen bahá’ís wordt beschreven.

Internationale steun voor de Bahá’í-gemeenschap in Iran 

De vervolging van bahá’ís in Iran heeft geleid tot een wijdverspreide veroordeling door vooraanstaande mensenrechtenorganisaties en VN-experts, waarbij het bewijs wijst op een verontrustende campagne van systematisch misbruik. De speciale VN-rapporteur voor Iran heeft deze vervolging beschreven als gedreven door “genocidale bedoelingen”. Een recent rapport van de VN-onderzoeksmissie belicht de onevenredige gerichtheid tegen bahá’í-vrouwen sinds de opstand van 2022, waaruit een opzettelijke escalatie van de onderdrukking blijkt.

In een ongekende beweging hebben 18 VN-deskundigen zich verenigd in een gezamenlijke brief waarin Iran wordt berispt voor zijn acties, terwijl het Abdorrahman Boroumand Center een huiveringwekkend verslag publiceerde van 45 jaar geweld tegen de bahá’í-gemeenschap. De wereldwijde verontwaardiging werd nog vergroot door een nieuw persbericht van de VN waarin de systematische aanvallen op bahá’í-vrouwen worden veroordeeld en waarin wordt opgeroepen tot onmiddellijke actie om deze mensenrechtenschendingen aan te pakken.

Deze golf van internationale aandacht onderstreept de urgentie om bahá’ís in Iran te beschermen tegen een meedogenloze campagne van onderdrukking en geweld.

De BIC dringt er bij alle regeringen op aan om Iran aan te bevelen dat het:

  1. Gelijkheid en non-discriminatie waarborgt: Doeltreffende maatregelen neemt om alle vormen van discriminatie tegen de bahá’í-gemeenschap uit te bannen, ook in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en bij de toegang tot openbare diensten, in overeenstemming met de internationale mensenrechtennormen.
  2. Vrijheid van godsdienst voor iedereen garandeert: Het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging voor alle individuen, inclusief leden van de bahá’í-gemeenschap, waarborgt door alle vormen van vervolging en discriminatie te staken.
  3. Systematische vervolging beëindigt: De vervolging van bahá’ís door de staat, waaronder willekeurige arrestaties, inbeslagname van eigendommen, uitsluiting van hoger onderwijs en de uitvoering van het memorandum uit 1991 dat gericht is tegen de gemeenschap, moeten onmiddellijk gestaakt worden.
  4. Door de staat gesponsorde haatzaaiende taal stopt: Een einde maakt aan door de staat gesteunde haatcampagnes tegen bahá’ís en tolerantie bevordert in overeenstemming met internationale verplichtingen.
  5. Overgaat tot teruggave van in beslag genomen eigendommen: In beslag genomen land en eigendommen moeten worden teruggeven aan bahá’ís en verdere op geloof gebaseerde onteigeningen moeten worden stopgezet.

“Het UPR-proces is een mensenrechtenmechanisme dat is opgezet om landen verantwoordelijk te houden voor het schenden van mensenrechtennormen,” zegt mevrouw Fahandej. “Dus laten we precies dat doen en ons collectief houden aan onze belofte om op te staan tegen onrecht. De bahá’ís in Iran kunnen niet langer wachten tot hun fundamentele mensenrechten worden gerespecteerd. Het is nu tijd voor de internationale gemeenschap om te handelen.”

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:

Bani Dugal, Principal Representative, New York, bdugal@bic.org, +19143293020 (English)

Simin Fahandej, Representative, Geneva, sfahandej@bic.org, ‭+41788800759‬ (English & Persian)

Karlijn van der Voort, Woordvoerder Nederlandse Bahá’í-gemeenschap, karlijn.vandervoort@bahai.nl, 06 – 41044872

Bron: https://www.bic.org/news/bic-urges-un-member-states-raise-irans-abuse-bahai-rights-ahead-universal-periodic-review