Europees Parlement sluit zich aan bij wereldwijde veroordeling van Iraanse regering voor vervolging van bahá’ís en misbruik van vrouwen en andere minderheden
DEN HAAG, 29 november 2024 – Een “urgente resolutie” van het Europees Parlement heeft gisteren met een overweldigende meerderheid de “vervolging van etnische en religieuze minderheden” door de Iraanse regering “scherp veroordeeld”.
Onder verwijzing naar een memorandum uit 1991, ondertekend door de Iraanse opperste leider, waarin het door de staat gesteunde beleid van de regering om de bahá’ís te vervolgen wordt beschreven en waarin wordt opgeroepen om de “vooruitgang en ontwikkeling” van de bahá’í-gemeenschap te “blokkeren”.
Het Europees Parlement heeft gisteren met een overweldigende meerderheid de “vervolging van etnische en religieuze minderheden” door de Iraanse regering “scherp veroordeeld”.
De resolutie drong ook aan op “de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating” van alle slachtoffers van willekeurige detentie, met inbegrip van mensenrechtenactivisten en vrouwenrechtenactivisten, en hekelde de Iraanse autoriteiten voor het dagvaarden of opsluiten van ten minste 72 bahá’í-vrouwen in de afgelopen maanden.
“De leden van het Europees Parlement hebben vandaag een krachtig standpunt ingenomen voor de mensenrechten in Iran en voor de bahá’ís in Iran. Deze dringende resolutie, die de intimidatie van vrouwen door de Iraanse regering aan de orde stelt naast de vervolging van etnische en religieuze minderheden, is een welkome erkenning en steun voor alle Iraanse burgers,” zei Rachel Bayani, vertegenwoordiger van de Baha’i International Community (BIC) bij de Europese instellingen in Brussel.
“Het Europees Parlement laat de Iraanse regering zien dat ze weten dat de vervolging van bahá’ís een door de staat gesponsord beleid is en dat vertegenwoordigers van 27 Europese landen toekijken,” voegde ze eraan toe.
In de resolutie van het Europees Parlement worden ook twee bahá’í-vrouwen bij naam genoemd, Neda Emadi en Parastoo Hakim, die beiden zonder andere reden dan hun religie werden gearresteerd en gevangen gezet ondanks het feit dat ze thuis jonge kinderen hebben. De twee behoorden tot tien bahá’í-vrouwen die in oktober tot in totaal 90 jaar gevangenisstraf werden veroordeeld.
“Iraanse diplomaten en ambtenaren hebben de vervolging van de bahá’ís in Iran altijd ontkend,” zei mevrouw Bayani. “Door het memorandum van de Iraanse regering uit 1991 in deze resolutie op te nemen, maakt het Europees Parlement zich nog meer bewust van de systematische en formele agenda van de Iraanse regering om de bahá’ís in Iran te vervolgen en te verstikken, en het toont zonder enige twijfel aan dat de bahá’ís alleen vanwege hun geloof worden vervolgd.”
Het memorandum “The Bahá’í Question” uit 1991 beschrijft hoe bahá’ís moeten worden lastiggevallen in hun pogingen een normaal leven te leiden, door hen te beletten een universitaire opleiding te volgen of in hun levensonderhoud te voorzien, als een gecoördineerde nationale strategie. Uitgegeven door de Hoge Revolutionaire Culturele Raad van de Islamitische Republiek en ondertekend door Opperste Leider Ayatollah Ali Khamenei, heeft de Iraanse regering het bestaan van dit memorandum nooit ontkend, noch heeft ze het beleid ingetrokken ondanks oproepen en kritiek van de internationale gemeenschap.
Nieuws dat in mei door de BIC werd gepubliceerd, meldde dat van de 93 bahá’ís die in heel Iran werden vastgehouden of gedagvaard, 72 vrouw waren, waarmee een golf van aanvallen op bahá’í-vrouwen in het land aan het licht werd gebracht. Deze vrouwen werden voor de rechtbank gedaagd, kregen te maken met ongegronde strafrechtelijke aanklachten en jarenlange gevangenisstraffen, werden van hun families gescheiden en onderworpen aan de wreedheid en het geweld van het Iraanse rechtssysteem.
De resolutie van het Europees Parlement komt slechts vijf weken nadat achttien deskundigen van de Verenigde Naties (VN) in een nooit eerder geziene stap samen de Iraanse aanvallen op bahá’í-vrouwen veroordeelden. De achttien speciale VN-rapporteurs en deskundigen van de VN-werkgroep publiceerden een gezamenlijke aanklachtbrief waarin de Islamitische Republiek Iran wordt berispt voor de recente toename van aanvallen op bahá’í-vrouwen. Vrouwen uit de Iraanse bahá’í-gemeenschap worden intersectioneel vervolgd, zowel als vrouw als bahá’ís, zei de BIC destijds.
“We uiten onze ernstige bezorgdheid over wat een toename lijkt te zijn van systematische aanvallen op Iraanse vrouwen die behoren tot de religieuze bahá’í-minderheid in het hele land,” aldus de VN-deskundigen in hun verklaring, ”onder andere door middel van arrestaties, oproepen voor ondervraging, gedwongen verdwijning, invallen in hun huizen, inbeslagname van hun persoonlijke bezittingen, beperking van hun bewegingsvrijheid en langdurige, opeenvolgende vrijheidsberovingen.”
Vorige week nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ook een nieuwe resolutie aan waarin Iran werd berispt voor zijn mensenrechtenschendingen, en in de afgelopen weken werd een belangrijk nieuw rapport over direct, structureel en cultureel geweld tegen de bahá’ís gelanceerd, terwijl VN-lidstaten en VN-deskundigen ook hun zorgen deelden tijdens VN-zittingen. In april publiceerde Human Rights Watch ook een rapport waarin werd vastgesteld dat de behandeling van de bahá’ís door Iran neerkomt op een “misdaad tegen de menselijkheid van vervolging”.
“Van de Verenigde Naties tot het Europees Parlement, en met mensenrechtenorganisaties en activisten over de hele wereld, heeft de Iraanse regering alle geloofwaardigheid verloren. Mensenrechtenverdedigers en internationale organisaties vragen met één stem om de vervolging van de bahá’ís in Iran onmiddellijk te stoppen,” zei mevrouw Bayani.
“Iran kan zich nergens meer toe wenden in zijn pogingen om onwetendheid te pleiten of om de bahá’ís in Iran te beschuldigen van volkomen ongegronde en onbewezen misdaden,” voegde ze eraan toe. “De Iraanse autoriteiten moeten nu van koers veranderen, door alle bahá’í-gevangenen en alle onschuldige Iraniërs uit de gevangenis vrij te laten, en door het anti-bahá’í-beleid in te trekken en de fundamentele mensenrechten van alle Iraanse burgers te respecteren.”